Hoe hoog kun je nog gaan met gestapelde bouw?


Dit artikel bevat mogelijk verouderde BENG-informatie. Kijk hier voor de actuele berichtgeving over BENG.



GESTAPELDE-BOUW2Op donderdag 28 januari kwam de ZEN themagroep Gestapelde Bouw voor de eerste keer bijeen. Vooraf hadden de deelnemers de EPC-berekeningen van vijf toekomstige woongebouwen ingediend. Ing. André Kruithof van Nieman RI heeft deze vijf projecten met behulp van de handreiking BENG zo goed mogelijk doorgerekend, oftewel ‘geBENGd’. Zo konden de deelnemers zien wat er gebeurt als je bestaande plannen bekijkt door de BENG-bril.

Verslag van de bijeenkomst van de ZEN-themagroep Gestapelde Bouw - door Anton Coops


André Kruithof begint zijn presentatie met een stukje BENG-theorie. “Er worden drie BENG-indicatoren beoordeeld. Een van de BENG-indicatoren is vrij goed te vergelijken met de uitkomst van de EPC-berekening. Die BENG-eis komt ongeveer neer op een EPC van 0,2. Maar waar we vroeger alleen naar de EPC keken, krijgen we nu te maken met drie indicatoren, en dit is dan ook echt een nieuwe bril waardoor je naar projecten gaat kijken. Als we kijken naar de voorlopige BENG-eisen zien we dat er wél gedifferentieerd wordt naar gebruiksfunctie (woningbouw, utiliteitsbouw, scholen, zorg) maar dat voor hoogbouw en laagbouw dezelfde eisen gelden. Let wel: de eisen waar we nu mee rekenen zijn nog niet in beton gegoten. In 2018 volgt nog een kostenoptimaliteit-toets.”

Verder is van belang dat de bepalingsmethode nog verandert. “We bepalen de EPC nu volgens NEN 7120. Daar komen waarden uit die in megajoules worden uitgedrukt. Om de BENG-berekening te kunnen maken gebruiken we nu nog de megajoules uit NEN 7120. De EU kijkt echter naar een nieuwe set normen voor bepalingsmethodes. Ook in Nederland wordt hierover nagedacht. Dit zal zeker consequenties hebben voor de berekening, maar wat die consequenties precies zijn weten we nog niet.”

Nieman heeft onlangs voor RVO.nl een BENG-handreiking opgesteld; een Excel rekenblad waarmee je BENG indicatoren kunt doorrekenen. “Je haalt er niet even in 10 minuten een project doorheen” aldus Kruithof, “maar veel makkelijker dan dit kunnen we het niet maken.”

De drie BENG-indicatoren
De eerste, en in de praktijk de lastigste BENG-indicator, betreft de energiebehoefte van een gebouw. Kruithof: “Hier bekijk je wat de energiebehoefte is voor het verwarmen en koelen van het gebouw. Een eerste gedachte is misschien: verhoog gewoon de Rc-waarde. Maar als je dat doet, wat gebeurt er dan met de koelbehoefte? Van oudsher willen we een gebouw altijd goed isoleren tegen warmteverlies, maar de koelbehoefte wordt steeds belangrijker. En omgekeerd: stel, je past zonwerend glas toe. Dan krijg je minder koelbehoefte maar een hogere verwarmingsbehoefte.”

In de praktijk gaat de eerste indicator over een goede thermische schil, compact bouwen, goede oriëntatie op de zon en een geoptimaliseerd ventilatiesysteem: warmteterugwinning in de ventilatie heeft een duidelijk positief effect. Er ontstaat enige discussie in de zaal over de logica van warmteterugwinning in relatie tot de eerste BENG-eis. Als warme lucht hergebruikt wordt voor het voorverwarmen van warm tapwater of ruimteverwarming (zoals bij mechanische ventilatie mogelijk is) wordt dat uitsluitend in de tweede BENG-eis gewaardeerd, maar als je het gebruikt voor opwarming van ventilatielucht (bij balansventilatie), dan wordt het ook gewaardeerd in de eerste eis.

En let op: waar de EPC niet alleen naar het gebruiksoppervlak keek, maar ook naar het schiloppervlak, heeft de BENG-eenheid kWh/m2 betrekking op het gebruiksoppervlak. Een hoekwoning en een tussenwoning hebben hetzelfde gebruiksoppervlak, dus om een hoekwoning goed te krijgen zul je meer moeten doen. De eerste BENG-indicator is deels te vergelijken met de eis voor passiefbouw: maximaal 25 kWh/m2 versus 15 kWh/m2 in passiefbouw. Bij de eis voor passiefbouw wordt echter niet naar koeling gekeken.

De tweede BENG-indicator betreft het zogenaamde ‘primair energiegebruik’. Dit gaat over het gebouwgebonden gedeelte minus opwekking. Het gebruiksgebonden gedeelte (televisie, pc etc.) blijft buiten beschouwing. Kruithof: “Het BENG-niveau komt neer op een EPC van 0,2 en om dat te kunnen realiseren moet je in de praktijk zelf energie gaan opwekken; PV is noodzakelijk om aan de eis te voldoen. Ook de aansluiting op een warmtenet heeft invloed op de uitkomst van de tweede indicator: deze geeft invulling aan verwarming en warm tapwater. De eerste twee BENG-eisen met elkaar vergelijken is appels en peren vergelijken; behoefte en verbruik.”

De derde BENG-indicator betreft het percentage minimale aandeel hernieuwbare energie, gerelateerd aan het totale primaire energieverbruik. André Kruithof geeft aan dat het “nogal een opgave is om in Nederland erachter te komen welk aandeel energie hernieuwbaar is”. Wanneer is stroom groen? Dat is relatief simpel te bepalen, omdat het gaat om grote netten. Voor warmtenetten is dit lastiger, want zelfs voor 10 woningen kun je een warmtenetje opzetten. Bij warmtelevering door een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) is het aandeel hernieuwbare energie in een warmtenet gemiddeld 49%.

Hoe worden de eisen in de rest van de EU geïnterpreteerd? Kent men buiten Nederland eenzelfde opzet met deze drie indicatoren? Op deze vraag moet André het antwoord schuldig blijven.

BENG in de praktijk
Om een gevoel te krijgen voor de werking van de BENG-eisen in de praktijk worden vervolgens vijf woongebouwen besproken die op dit moment alleen op papier bestaan. Kort samengevat slagen de vijf projecten momenteel (nog) niet voor de eerste indicator, maar aan de hand van de BENG-analyse ziet André Kruithof mogelijkheden om het huidige ontwerp op diverse punten aan te passen. De tweede en de derde indicator blijken voor minder problemen te zorgen, waarbij moet worden aangemerkt dat veel projecten op een warmtenet zullen worden aangesloten. De deelnemers geven aan dat deze uitslag voor hen geen verrassing is.

Eén hoogbouw-project dat concreet onder de loep wordt genomen heeft bijvoorbeeld een groot open gedeelte, wat problemen geeft bij eerste eis. De term ‘compact bouwen’ valt dan ook regelmatig. Dit leidt tot enige kritiek uit de zaal: “In een eerdere ZEN-bijeenkomst werd door RVO gezegd dat het weer een ‘leuke uitdaging’ wordt voor architecten, maar dit is echt knap lastig. Niet iedereen wil in een bunker wonen, of op een bunker uitkijken. Stedenbouwkundig heb je soms te maken met de eis dat er geleding in een gebouw moet.” Jan Fokkema: “Als je voortdurend op oplossingen uitkomt die de uitstraling van je gebouw qua architectuur negatief beïnvloeden, dan doen we iets niet goed.”

De EPC van een ander project is op papier 0,18, maar de energiebehoefte voldoet nog niet. Kruithof ziet voor dit project onder andere mogelijkheden om de ZTA-waarde van het glas op bepaalde gevels hoger te maken. De luchtdichtheid is hier netjes, de lineaire warmteverliezen zijn forfaitair. Voorheen was de stelregel: het apart doorrekenen van lineaire warmteverliezen in hoogbouw levert niets op. Deze apart door laten rekenen zou voor de EPC niet veel uitmaken, maar voor de warmtebehoefte zou dit wel kunnen schelen. Sowieso zouden aansluitdetails in hoogbouw nog wel verbeterd kunnen worden, misschien kan de warmtebehoefteberekening een prikkel zijn om kritisch naar de aansluitdetails te kijken. Ook de mogelijkheid van een borstwering (horizontale geleding) wordt besproken. De oplossing om te gaan metselen in plaats van glas tot de vloer toe te passen is niet per definitie positief. De opbrengst is erg afhankelijk van de oriëntatie en het beïnvloedt de architectonische uitstraling.

Van weer een ander project is de EPC 0,38. Het heeft een vrij hoge warmtebehoefte, de warmteweerstand is volgens bouwbesluit, er is geen zonwerend glas, de aansluitdetails zorgen voor een behoorlijk warmteverlies, en er is sprake van externe warmtelevering. Voor dit project is een uitgebreidere ‘gevoeligheidsanalyse’ gedaan, waarbij Kruithof per BENG-indicator aan de knoppen gaat draaien, om te zien hoeveel winst er kan worden gepakt, en op welke manier. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat de volgorde waarin de maatregelen genomen worden mede bepaalt welke winst er per maatregel behaald wordt.

Aan de knoppen draaien
Kruithof begint met de analyse van de energiebehoefte van het laatstgenoemde project. De eerste stap is het vervangen van HR++ glas door triple glas: je gaat minder verwarmen (energiebehoefte en -gebruik daalt) én je gebruikt minder energie uit het warmtenet, dus het percentage hernieuwbare energie daalt ook!

Triple glas heeft vaak ook als effect dat de ZTA-waarde omlaag gaat, omdat er een extra laag glas in zit. Voor het verder verlagen van de ZTA-waarde kun je ook denken aan zonwerend glas, wat een goedkopere oplossing is dan van HR++ naar Triple. Er komt minder warmte binnen in de zomer, dus er is flink minder koelbehoefte. (Deze stap leidt overigens niet tot herberekenen van de daglichtbehoefte.) Stap drie is de eventuele toepassing van zonwering om de zontoetreding te optimaliseren.

Verbetering van de luchtdichtheid (infiltratie) biedt ook mogelijkheden, maar de grote klapper op het gebied van energiebehoefte wordt gemaakt met gebalanceerde ventilatie met wtw en CO2-sturing: dit scheelt bijna 10 kWh/m2. Technisch een goede oplossing, maar er zijn veel vragen over de bediening van de installatie door de gebruiker. Verder levert het aanpakken van de Rc-waarde wel wat op, maar de consequenties van die maatregel zijn nogal fors. Blijft over: het verbeteren van de aansluitdetails (lineaire warmteverliezen).

Vervolgen richt Kruithof zich op de tweede BENG-indicator: de primaire energie. Hij begint met een vuistregel: “alles wat invloed heeft op de EPC, heeft ook invloed op deze indicator”. Hij zoomt in op verwarming, tapwater en zomercomfort, en eindigt met een pleidooi voor innovatieve technieken - want de gasketel gaat eruit, zoveel is duidelijk. De vraag is wat je nog kunt doen met tapwater? Deze discussie moet in een vervolgbijeenkomst van de themagroep scherper gevoerd worden. De installatietechnische uitwerking van een warmtepomp-booster, ringleiding, of een grote collectieve installatie is op dit moment moeilijk door te rekenen voor bureau Nieman.

Ten slotte kijkt Kruithof naar het aandeel hernieuwbare energie. De invloed van stadsverwarming is groot. Verder hebben we het over PV panelen (waarvoor maar een beperkt oppervlak beschikbaar is) en eventueel een ‘zonneveldje’.

Vuistregels en referentieprojecten
Na de bespreking van de projectplannen is het duidelijk dat de details van het ontwerp er steeds meer toe doen. De gemaakte keuzes hebben vaak positieve én negatieve kanten: dit geldt voor de thermische schil, voor de installaties, maar bijvoorbeeld ook in stedenbouwkundig opzicht. Alles grijpt op elkaar in. De aanwezigen proberen vooral na te gaan hoe je kunt komen tot een set vuistregels en referenties, om meer houvast te krijgen bij het rekenen met BENG.

Zo poneert Claudia Bouwens de stelling dat door deze BENG-eisen balansventilatie met wtw en CO2-sturing de nieuwe standaard wordt. Hier is iedereen het mee eens. Voor grondgebonden woningen is de installatie soms te groot, maar in gestapelde bouw is het onontkoombaar. Wel is het zo dat gebruikers nog steeds moeite hebben met de bediening. Ondanks de geleerde lessen uit het verleden betreft het een hardnekkig probleem. Goede bewonerscommunicatie is dus van groot belang. Jan Fokkema oppert dat in ZEN-verband mogelijk nog een slag kan worden geslagen met het delen van praktijkervaringen met balansventilatie. Ook wordt gesuggereerd dat een centraal balansventilatiesysteem op het dak in sommige gevallen het onderhoud kan vereenvoudigen, hoewel deze oplossing ten koste gaat van het rendement op de warmteterugwinning.

Er zijn ook technieken die afvallen. Een douche met wtw is een dure oplossing die in gestapelde bouw niet altijd kan worden toegepast. Er is ook twijfel over de opbrengsten: is het rendement in de praktijk getest? En met een HR-ketel haal je nooit de BENG-eis in gestapelde bouw; je moet immers veel meer PV toepassen om het percentage hernieuwbare energie te halen, wat vaak geen optie is. Dus moet je naar een WKO-installatie (op collectief niveau). De zaal is van mening dat dit onderwerp bij de kop moet worden gepakt. Daarnaast geldt als knelpunt dat grote collectieve installaties niet goed in de NEN 7120 kunnen worden ingevoerd.

De algemene indruk is dat appartementen ten opzichte van grondgebonden woningen minder gunstig lijken uit te pakken. De themagroep gaat uitzoeken waar dat precies aan ligt, kijkend naar technische, stedenbouwkundige en financiële aspecten. Ook willen de groep inzicht krijgen in de consequenties van verschillende verhoudingen in open en dichte gevels, en de compactheid. De verhouding schil ten opzichte van het gebouwoppervlakt is zeer bepalend. Soms wordt deze door de bouwenvelop van de gemeente bepaald. Ook hier gaat de themagroep de volgende bijeenkomst mee verder.

Overige actiepunten: welke investering vergt het stapelen van de benodigde maatregelen om woongebouwen op BENG te krijgen? En er is behoefte aan meer referentiewoningen, gebaseerd op gestapelde bouw. De deelnemers gaan woongebouwen inbrengen die als referentiegebouw kunnen dienen.

Conclusie
Jan Fokkema sluit de bijeenkomst af. Hij constateert dat het ‘BENGen’ van de hoogbouwprojecten een geslaagde exercitie was, die veel vragen heeft opgeleverd. De belangrijkste onderwerpen waar de themagroep mee verder gaat:
  • een referentie ontwikkelen waarin een eengezinswoning is afgezet tegen appartementen (op welke punten zijn energiemaatregelen in een appartement duurder?);
  • dieper ingaan op het thema ‘compact bouwen’;
  • tot een overzicht komen van nieuwe en bijzondere (collectieve) technische oplossingen;
  • varianten met en zonder stadsverwarming analyseren;
  • enkele veelvoorkomende referentie woongebouwen ontwikkelen.

De volgende bijeenkomst is op donderdagmiddag 10 maart bij Mitros in Utrecht.

Zie ook: BENG themagroep rekent 10 projecten door