- Nieuws
- 04/07/2023
Minder installaties voor betere milieuprestatie gebouwen
Installaties zijn doorgaans niet duurzaam. Wie met minder toekan, scoort beter qua milieuprestatie. Door biobased te bouwen en na te denken over je ruimtelijke ontwerp en de oriëntatie van gebouwen, kom je een heel eind.
In Nederland zijn we, mede dankzij beslissingen in het verleden - gewend om eisen mbt een prettig binnenklimaat op te lossen met installaties. Andere landen waaronder Duitsland laten zien dat het anders kan. Door Low-tech en dampopen te bouwen bijvoorbeeld. Of door gebruik te maken van zogenoemde faseverschuiving in biobased isolatiematerialen, het bouwen van hoge ruimtes, aanbrengen van zonwering en zomernachtventilatie. Tijdens een sessie op de platformbijeenkomst van het Lente-akkoord op 21 juni kwamen verschillende strategieën voor installatie-arm bouwen aan bod.
Biobased bouwen en houtbouw bieden veel voordelen ten opzichte van traditioneel bouwen, zo laat Irma Thijssen (senior-adviseur Duurzaam Bouwen bij RVO) zien als aftrap van de sessie. Ze heeft een lijstje: minder CO2-uitstoot dan traditionele materialen, opslag van CO2, een lage MPG. Die voordelen zijn bekend, maar een beter binnenmilieu en de mogelijkheden die biobased bouwen biedt voor het bouwen met minder installaties nog niet, althans niet wijdverbreid.
Biobased bouwen met minder installaties
Met specialist Max Drath van Aveco de Bondt werkt RVO aan een publicatie over installatie-arm en biobased bouwen (verschijning: zeer binnenkort). Daarin een uitleg van de relatie tussen die twee termen, de onderbouwing ervan, randvoorwaarden, ontwerptips en voorbeelden. “Interessant voor de klimaattransitie en voor de businesscase van biobased bouwen”, concludeert Thijssen. “Want: minder installaties betekent minder investeringskosten én minder onderhoudskosten.”
Tijdens de platformbijeenkomst van het Lente-akkoord 2.0 in Amare gaven de sprekers een voorschot op de materie. Ook is de sessie het startschot van een nieuwe themagroep binnen het Lente-akkoord, zo laat moderator Helen Visser (Bouwend Nederland) weten. Zij verzamelt alvast te bespreken onderwerpen.
Low- tech en dampopen bouwen
Max Drath (Duits architect, planoloog en bouwbioloog) laat in zijn pleidooi voor low-tech en dampopen bouwen twee voorbeelden zien van gebouwen die geen installaties nodig hebben om het binnenklimaat gezond te houden.
De eerste is het kantoorgebouw ‘2226’ in Lustenau (Oostenrijk). Dit kantoor heeft geen verwarming nodig in de winter, geen koeling in de zomer en geen ventilatiesysteem. Er zijn alleen houten kleppen naast de kozijnen die sensorgestuurd open en dicht gaan voor dwarsventilatie. De thermische massa van het gebouw – 78 cm dikke muren - reguleert de temperatuur, kalkpleister op de muren reguleert het vocht.
Tweede voorbeeld staat in het Duitse Bad Aibling. Dit woongebouw functioneert hetzelfde, maar is gebouwd met hout en biobased isolatie. “Biobased materialen hebben geen thermische massa, maar gebruiken een ander bouwfysisch fenomeen: de faseverschuiving”, legt Drath uit. Deze materialen kunnen de warmte die van buiten naar binnen wil lang vasthouden. De warmte van de zon overdag dringt zo pas ’s avonds binnen. Dan is het buiten afgekoeld en kan de warmte lucht met zomernachtventilatie eenvoudig worden afgevoerd.
Biobased materialen zijn zogezegd capillair actief, wat inhoudt dat ze warmte en vocht kunnen transporteren. “Door deze natuurlijke principes kunnen zij de regulatie in een gebouw overnemen op het gebied van warmte en vocht.”
Dit is allemaal geen nieuwe kennis. Verre van zelfs: oude gebouwen zijn dampopen. Drath: “Voor mij is dít traditioneel bouwen, niet wat we nu traditioneel bouwen noemen. En we kunnen zo weer terug.”
Het blijft niet alleen bij vertellen, laat hij zien: Aveco de Bondt rekent met software van het Duitse Fraunhofer Instituut aan het temperatuurverloop en de vochtontwikkeling in dit soort constructies. “Met de weerstaten van de laatste tien jaar in Nederland. Om te zien of er ergens piekmomenten zijn waar we toch moeten ventileren of verwarmen of koelen.”
Dat dit simuleren nauwkeurig kan met de software, blijkt uit de ervaring met het gebouw 2226: in de 13 jaar dat het gebouw staat, is de temperatuur maar één keer boven de 26 graden uitgekomen. En nooit onder de 22.
Dwarsventilatie
Bart van Kampen, architect en partner bij De Zwarte Hond, pleit voor een andere benadering van installatie-arm bouwen en steekt in vanuit zijn ervaring de scholenbouw. Een installatie-arme school ontwerpen was voor zijn bureau een doel. Dat bleek ondoenlijk voor met name de winterperiode, wanneer het gebouw niet zonder luchtbehandeling kan. En dat transporteren van lucht “heeft enorm veel impact”.
Een korte geschiedenisles volgt: tot ongeveer het midden van de jaren 70 waren klaslokalen wel 6 meter hoog en werd er vooral geventileerd met ramen hoog in de gevel. Gevolg: volop verse lucht en geen tochtklachten. Het lager maken van de lokalen en de introductie van mechanische ventilatiesystemen heeft de situatie niet beter gemaakt, is zijn optiek. De wat meer recente opkomst van CO2-meters ook niet, omdat er een grens van 1200 ppm wordt aangehouden. “Dan pas gaat de installatie aan.”
De kosten? Installaties bedroegen voor de oorlog 18% van de bouwsom, inmiddels 40% van de bouwsom. “Naar mijn beleving zijn we niks opgeschoten. Mijn pleidooi is daarom terug te gaan naar vroeger, lekker het raam open te doen en niet meer alles op te lossen met installaties.”
Dat geldt wat hem betreft ook voor woningen. “Meer installaties is minder duurzaam, is mijn stelling.”
Geld en regels
Tijd voor vragen uit de zaal. Dikke muren, 6 meter hoge klaslokalen – hoe vertaalt dit alles zich naar de gemiddelde Nederlandse rijwoning, wil een van de aanwezigen weten. Wat Van Kampen betreft: door eerst na te denken over bouwkundige zaken. “Door rekening te houden met de zon en zomernachtventilatie te introduceren haal je echt al veel weg. Het laatste restje kun je dan oplossen met installaties. Dat is misschien kostbaarder aan het begin, maar uiteindelijk goedkoper. Vaste zonwering kan 100 jaar mee, installaties 15 jaar.”
Ook een vraag uit de zaal: is er een goede business case voor installatie-arm bouwen? Die is uitgerekend voor verschillende onderdelen en staat in de te verschijnen publicatie, antwoordt Max Drath. Maar, zo stelt hij in het algemeen, wat je bespaart op installaties en het energieverbruik van die installaties, rechtvaardigt investeringen in een betere schil en andere materialen. “Om een leembouwplaat te kopen in plaats van een gipsplaat, bijvoorbeeld.”
Regelgeving
Installatie-arm bouwen knelt met de huidige regelgeving, blijkt uit de antwoorden op een volgende vraag aan de sprekers. “Op die oude manier een school bouwen, dat lukt niet”, zegt Van Kampen. “Want: te veel warmteverlies. En de eisen aan het debiet zijn zo hoog, dat het niet mag van het Bouwbesluit.”
Ook Drath krijgt de door hem bepleite manier van bouwen niet rondgerekend in de BENG. Belangrijkste punt hierbij: “Faseverschuiving wordt niet als gelijkwaardig voor de thermische massa meegenomen in de BENG, daardoor is koelen verplicht. In de Duitse DIN-norm staan het gelijkwaardig. Ik zou willen dat dat ook in BENG kan.”
Themagroep om installatie-arm bouwen te onderzoeken
Een belangrijk punt om mee te nemen in de themagroep, zegt Helen Visser, die aan het eind van de sessie inventariseert wat er in die groep zoal besproken en uitgezocht moet worden. Genoemd door de zaal, en hierbij genoteerd:
- Modulaire installaties
- Individuele regelbaarheid per vertrek
- Demontabel maken van ventilatiekanalen (niet meer instorten)
- Alle kennis van passief bouwen, “maak daar gebruik van”
- Gaan we dat installatie-arm bouwen collectief regelen, of individueel?
- Welke effecten kunnen biobased materialen hebben die (deels) raken aan de functie van installaties?